Als leraar basisonderwijs bevorder je de (sociaal-emotionele, levensbeschouwelijke en morele) ontwikkeling van de leerlingen individueel en in de groep. Je helpt hen een zelfstandig en verantwoordelijk persoon te worden. Als pedagogisch competente leraar ben je je bewust van de manier waarop jij je verhoudt tot jouw persoonlijke waarden en normen, die van de leerlingen, en die van de school en hierop baseer je je keuzes. 

Een leraar die pedagogisch competent is, creëert een veilige leef- en leeromgeving. Hij kan dat onder andere op basis van kennis van de levensbeschouwelijke/religieuze ontwikkeling van leerlingen. Hij komt tegemoet aan de basisbehoeften van de leerlingen: relatie, competentie en autonomie.

Pedagogisch competent betekent ook dat je in staat bent de geëigende pedagogische middelen in te zetten.

 

 

Situatie

Situatie:
Het geven van goed gedaan lessen (Sociaal-emotioneel), waarbij gelet werd op het pedagogisch klimaat in de klas. Het bewustzijn van het eigen gedrag van de kinderen en die van anderen kwam in deze lessen naar voren. 
 

Taak:
Bepaalde onderwerpen aan bod laten komen op het gebied van de sociaal-emotionele ontwikkeling bij de kinderen. Er kwamen situaties in de groep voor die binnen deze lessen vrij besproken konden worden. Op deze manier werd er een veilige en open sfeer ontwikkelt, waarbinnen ieder kind kon zeggen wat hij/zij wou.

 

Aanpak:
Ik heb een aantal keren een goed gedaan les gegeven. Dit zijn sociaal-emotionele lessen. Binnen deze lessen komen verschillende onderwerpen aan bod, die zich ook in de klas kunnen voordoen. Tijdens deze lessen heb ik aan kunnen tonen dat ik in een kring met de kinderen kan hebben over eventuele problemen in de groep. Deze kunnen besproken worden aan de hand van de onderwerpen die naar voren komen in de les. Ook wordt er tijdens deze lessen gewerkt aan het eigen handelen en gedrag van de kinderen binnen bepaalde situaties.

Bij mijn eerste les heb ik het zonnetje van de week ingevoerd. Elke week stond 1 leerling in de spotlight. In die week moesten de andere kinderen een compliment rond het zonnetje zetten over de desbetreffende leerling. Op deze manier wou ik een positieve kijk naar elkaar stimuleren binnen de groep.

 

Resultaat:
De eerste les die ik gegeven heb ging niet top. Een tweetal leerlingen verstoorden telkens de les. Er werd niet naar elkaar geluisterd, en het gedrag van bepaalde leerlingen stond mij niet aan. Door deze stoorzenders kon ik niet goed mijn les geven. Tussentijds heb ik wel wat van het gedrag gezegd, maar de les was niet gegaan zoals gepland. Na de les heb ik het erover gehad met mijn mentor. Zij heeft mij een aantal goede tips gegeven. Over hoe ik bijvoorbeeld een volgende keer kan handelen met betrekking tot het gedrag van deze twee leerlingen. Bij de volgende lessen die ik gegeven heb, heb ik deze tips toegepast indien nodig. Vanaf dat moment gingen de lessen ook beter. Er heeft zich daarna geen situatie meer voorgedaan dat ik eigenlijk niet verder kon met mijn les. 

De kinderen waren erg enthousiast over het zonnetje van de week. Ze wilden vaak al meteen een compliment op het papier schrijven, en gaven zelf altijd aan dat er weer een nieuwe moest komen. Nu er terugkijkend op, zou ik het een volgende keer duidelijker wegzetten en er meer aandacht aan besteden.

 

Toekomst:
Ik blijf mijzelf eraan herinneren om consequent te handelen binnen bepaalde situaties. Het gedrag van andere kinderen mag niet ten koste gaan van de rest van de groep. 

Van mijn mentor heb ik geleerd dat je met een groep heel open kan praten over het gedrag van kinderen. Stop een les, vertel dat het zo niet verder kan, en vraag de groep eens waarom. Zij kunnen vaak zelf heel goed aangeven wat er aan de hand is. Bedenk samen een oplossing, en vaak kan je weer rustig verder met je les. De kinderen zijn zich vaak heel goed bewust van hun eigen gedrag.